'Dataretentie: buitensporig en onevenredig!'
18 maart 2015
Vandaag (18 maart) start de behandeling van de dataretentiewet voor het Grondwettelijk Hof. Deze wet verplicht telecom- en internetbedrijven alle communicatiegegevens van alle Belgen gedurende één jaar bij te houden voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Via crowdfunding zamelden de Liga voor Mensenrechten en de Ligue des droits de l'homme voldoende geld in om de vernietiging van de wet te vragen aan het Grondwettelijk Hof. Caroline De Geest, beleidsmedewerker Privacy bij de Liga voor Mensenrechten en Raf Jespers, advocaat bij Progress Lawyers Network lichten hun standpunt toe.
In tijden van massale gegevensopslag vormt het een schaars maar helder signaal: algehele databewaring stoot op de grenzen van het recht op privacy. Europese rechters zijn het er roerend over eens.
De nationale databewaringswetten, een omzetting van de – intussen ongeldige – Europese databewaringsrichtlijn, zijn disproportioneel in het licht van artikel 8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
Deze hernieuwde aandacht voor de grondrechtenlijn dient ook ons eigenste Grondwettelijk Hof te inspireren wanneer zij zich dadelijk over de Belgische wet buigt. Vandaag krijgen de partijen het laatste woord op de zittingsdag en dan is het aan de heren, dames rechters van het Hof om deze manifest strijdige wet naar de prullenmand te verwijzen. Voorbeelden genoeg.
Het dwingende EU-beleid inzake justitie, politie en migratie, een voortvloeisel van de strijd tegen terreur, heeft privacy nagenoeg naar de kantlijn verdrongen of zelfs volledig uitgewist.
De Europese bewaarplicht werd in 2006 geïntroduceerd met een Europese Richtlijn als antwoord op de terroristische aanslagen in Londen en Madrid. Telecomproviders en internetbedrijven werden verplicht gedurende zes maanden tot twee jaar bij te houden met wie je belt, hoelang, wanneer, en met wie je sms't of e-mailt. Op vraag van politie-en inlichtingendiensten moeten de opgeslagen gegevens dan worden overgemaakt 'ten behoeve van het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige strafbare feiten'.
Hiermee werd de richtlijn één van de belangrijkste ingrepen in de recente geschiedenis tegen privacy. Het bewaren en eventueel inkijken van communicatiedata van 500 miljoen onschuldige burgers kent geen voorgaande. Het is een uitzonderlijke en drastische maatregel.
De inhoud van de communicatie wordt, voorlopig, dan wel niet opgeslagen, zelfs zonder de inhoud valt veel uit onze communicatiepatronen af te leiden. Zeker wanneer deze worden gekoppeld met de bulk aan andere data die zowat elke overheidsdienst over ons verzamelt.
De Europese bewaarplicht verpulvert artikel 8 van het EVRM, dat het recht op privacy omschrijft, tot betekenisloze ruis. De uitzonderingsclausules uit artikel 8, die een beperking van de privacy in specifieke gevallen toestaan, zijn verworden tot de regel. Iedereen, zonder onderscheid, wordt preventief aan controle onderworpen. Van 'doelbeperking' is al lang geen sprake meer. De overheid kan de bewaarde gegevensbestanden doorzoeken op risicoprofielen, ook al ben je onverdacht. Deze inbreuk op de privacy is ongezien én ongehoord.
De omstreden Richtlijn vormt al jaren een doorn in het oog van talrijke burgerrechtenbewegingen, die zich juridisch wapenden om de nationale omzettingswet in eigen land aan te vechten. Niet zonder succes, zo bleek. In verschillende Europese lidstaten, waaronder Duitsland, Roemenië, Bulgarije, Cyprus en Tsjechië werden de nationale wetten intussen vernietigd of buiten werking gesteld en de argumentatie is niet min.
Een algehele bewaarplicht schendt niet enkel het recht op privacy, ook het telecommunicatiegeheim, het pers- en bronnengeheim, het beroepsgeheim en de vrije meningsuiting komen onder de hakbijl terecht. Maar de Europese Commissie was niet onder de indruk. Die presteerde het om landen als Zweden en België met miljoenenboetes te bedreigen en ze te dwingen de richtlijn alsnog om te zetten. Er was een vingerwijzing van het hoogste gerechtshof van de Europese Unie nodig om Europa een lesje in privacy bij te brengen.
Op Iers en Oostenrijks verzoek kwam de zaak op de agenda van het Hof van Justitie van de EU. Hierdoor kreeg het Hof de mogelijkheid om zich uit te spreken over de wettelijkheid van de richtlijn. Artikel 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de EU waren hier de belangrijkste toetsstenen.
Het Hof heeft de Richtlijn op 8 april 2014 ongeldig verklaard omdat het lange tijd vastleggen van communicatiegegevens van iedereen, zonder concrete verdenking, in strijd is met het fundamentele recht op privacy en op bescherming van persoonsgegevens. Het onbeperkt en ongericht verzamelen van ieders communicatiegegevens in het kader van zogenaamde 'mass surveillance' is volgens het Hof niet toegestaan.
Het belang van deze uitspraak voor het recht op privacy valt niet te onderschatten. Toch veroorzaakte het politiek en juridisch weinig deining in België en andere EU-landen. De Belgische wet bleef in voege en de kritieken werden weggewuifd als gemorrel van een al te fanatieke "privacylobby". Tot zover dus het belang en het gewicht van grondrechten.
Nochtans heeft artikel 8 haar basis in een al te fanatiek overheidsingrijpen dat wettelijk moest worden ingeperkt. Haar status als 'afweerrecht' maakt haar net vandaag zo belangrijk om de grenzen van de technologie af te bakenen. Het arrest van het Europees Hof brengt die grenzen opnieuw in herinnering. En wie mort, heeft het doel en belang van grondrechten volledig mis begrepen. Een minimum aan respect voor de uitspraak is dus zeker op z'n plaats.
Hoewel het Hof de rechtmatigheid van de databewaring erkent, ligt de kern van haar uitspraak in de evenredigheidstoets. Is de privacyinbreuk in verhouding met het nagestreefde doel? Volgens het Hof moeten 'uitzonderingen op de bescherming van de privégegevens en de beperkingen ervan binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke blijven.' En dit is met de richtlijn niet het geval.
Dus niet het gebruik van elektronische communicatiemiddelen voor het voeren van het strafonderzoek wordt als problematisch ervaren, het Hof stelt enkel dat dit gebruik niet buitensporig mag zijn. Het trekt terecht de grenzen daar waar de wetgever die had uitgewist.
De Belgische wet is het resultaat van haastig werk. Door de politieke impasse die het land, sinds de federale verkiezingen van 2010 bijna twee jaar in de greep hield, was er lange tijd geen Belgische dataretentiewet. Onder druk van de Europese Commissie werd op 30 juli 2013 met de nodige spoed – én zonder het vereiste democratisch debat – een omzettingswet gestemd. De Belgische wet trad pas op 9 oktober 2014 in werking, om de telecomoperatoren en internetproviders toe te laten de nodige technische omschakelingen door te voeren.
De Belgische wet gaat op diverse onderdelen nog veel verder dan de richtlijn. Zo wordt de toegang tot de gegevens niet beperkt tot gevallen van zware criminaliteit, maar is die mogelijk voor alle misdaden en wanbedrijven.
Naast onderzoeksrechter en parket krijgen ook de Staatsveiligheid, de Veiligheid van het leger, de Ombudsdienst voor telecommunicatie en bepaalde nooddiensten toegang tot de bewaarde data. De uitbreiding van de dataretentie ten behoeve van andere overheidsdiensten dan deze betrokken bij strafvervolging is bijzonder opvallend. Vooral de mogelijkheid voor de twee veiligheidsdiensten om via een eenvoudig verzoek van het diensthoofd communicatiedata op te vragen roept veel vragen op over de democratie in de staat. Het werkterrein van deze diensten is dermate uitgebreid en raakt het politiek functioneren van de instellingen. Het massaal en in bulk bewaren van communicatiedata – ook van politici, vakbondsmensen, activisten, ... – is vanuit democratisch oogpunt erg delicaat.
De kritieken van het arrest van het Hof van Justitie zijn dus zondermeer toepasbaar op de Belgische wet. Of het Grondwettelijk Hof ook in die richting zal oordelen valt nu dus af te wachten.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie dient als richtsnoer voor het nationale dataretentie debat, maar meer algemeen voor het volledige privacy debat.
Nationale hoven in Bulgarije en Nederland lieten zich er vorige week nog door inspireren in hun uitspraken om de dataretentiewet te vernietigen of buiten werking te stellen. Maar in essentie draait het debat rond de vraag hoever wij in een democratische samenleving mensenrechten willen inperken omwille van veiligheid, terrorisme en criminaliteit.
Het arrest van het Hof van Justitie past de democratische basisprincipes op een adequate wijze toe. In die zin is het niet enkel een belangrijke principiële uitspraak maar ook een nuttige leidraad bij elk debat over en elke voorgenomen maatregel waarbij de privacy in het geding is. Van hoog tot laag: of het nu gaat om cameraplaatsing in een kleine gemeente of over nationale beslissingen inzake databanken, biometrische controles, drones, chips…
Caroline De Geest is beleidsmedewerker Privacy bij de Liga voor Mensenrechten; Raf Jespers is advocaat bij Progress Lawyers Network en treedt op namens de Liga voor Mensenrechten en Ligue des droits de l'homme in de procedure tegen de Belgische Dataretentiewet voor het Grondwettelijk Hof.
Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.